Informatie over het woord opkijken (Nederlands → Esperanto: levi la okulojn)

Synoniemen: opzien, zijn ogen opslaan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpkɛi̯kə(n)/
Afbrekingop·kij·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kijk op(ik) keek op
(jij) kijkt op(jij) keek op
(hij) kijkt op(hij) keek op
(wij) kijken op(wij) keken op
(jullie) kijken op(jullie) keken op
(gij) kijkt op(gij) keekt op
(zij) kijken op(zij) keken op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opkijke(dat ik) opkeke
(dat jij) opkijke(dat jij) opkeke
(dat hij) opkijke(dat hij) opkeke
(dat wij) opkijken(dat wij) opkeken
(dat jullie) opkijken(dat jullie) opkeken
(dat gij) opkijket(dat gij) opkeket
(dat zij) opkijken(dat zij) opkeken
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kijk opkijkt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opkijkend, opkijkende(hebben) opgekeken

Voorbeelden van gebruik

De prinses keek naar hem op.
Zijn meester keek echter niet op.
Hij kijkt zenuwachtig op als Ringeling binnenkomt met Zijlstra.
„Goedendag”, zei de gewonde opkijkend van zijn werk.
De man keek op uit zijn boek.
Meneer Snowman keek op uit zijn catalogus.

Vertalingen

Esperantolevi la okulojn; malfermi la okulojn