Informatie over het woord opwippen (Nederlands → Esperanto: leveti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpʋɪpə(n)/
Afbrekingop·wip·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) wip op(ik) wipte op
(jij) wipt op(jij) wipte op
(hij) wipt op(hij) wipte op
(wij) wippen op(wij) wipten op
(jullie) wippen op(jullie) wipten op
(gij) wipt op(gij) wiptet op
(zij) wippen op(zij) wipten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opwippe(dat ik) opwipte
(dat jij) opwippe(dat jij) opwipte
(dat hij) opwippe(dat hij) opwipte
(dat wij) opwippen(dat wij) opwipten
(dat jullie) opwippen(dat jullie) opwipten
(dat gij) opwippet(dat gij) opwiptet
(dat zij) opwippen(dat zij) opwipten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wip opwipt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opwippend, opwippende(hebben) opgewipt

Vertalingen

Esperantoleveti