Information about the word opmarcheren (Dutch → Esperanto: almarŝi)

Synonym: aanrukken

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔpmɑrsjeːrə(n)/
Hyphenationop·mar·che·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) marcheer op(ik) marcheerde op
(jij) marcheert op(jij) marcheerde op
(hij) marcheert op(hij) marcheerde op
(wij) marcheren op(wij) marcheerden op
(jullie) marcheren op(jullie) marcheerden op
(gij) marcheert op(gij) marcheerdet op
(zij) marcheren op(zij) marcheerden op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) opmarchere(dat ik) opmarcheerde
(dat jij) opmarchere(dat jij) opmarcheerde
(dat hij) opmarchere(dat hij) opmarcheerde
(dat wij) opmarcheren(dat wij) opmarcheerden
(dat jullie) opmarcheren(dat jullie) opmarcheerden
(dat gij) opmarcheret(dat gij) opmarcheerdet
(dat zij) opmarcheren(dat zij) opmarcheerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
marcheer opmarcheert op
Participles
Present participlePast participle
opmarcherend, opmarcherende(zijn) opgemarcheerd

Usage samples

De ochtend was nog flets toen zij een compagnie zagen opmarcheren.

Translations

Englishmarch on
Esperantoalmarŝi
Romanianavansa; înainta