Informatie over het woord romaniseren (Nederlands → Esperanto: latinidigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/romaniˈzerə(n)/
Afbrekingro·ma·ni·se·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) romaniseer(ik) romaniseerde
(jij) romaniseert(jij) romaniseerde
(hij) romaniseert(hij) romaniseerde
(wij) romaniseren(wij) romaniseerden
(jullie) romaniseren(jullie) romaniseerden
(gij) romaniseert(gij) romaniseerdet
(zij) romaniseren(zij) romaniseerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) romanisere(dat ik) romaniseerde
(dat jij) romanisere(dat jij) romaniseerde
(dat hij) romanisere(dat hij) romaniseerde
(dat wij) romaniseren(dat wij) romaniseerden
(dat jullie) romaniseren(dat jullie) romaniseerden
(dat gij) romaniseret(dat gij) romaniseerdet
(dat zij) romaniseren(dat zij) romaniseerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
romaniseerromaniseert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
romaniserend, romaniserende(hebben) geromaniseerd

Vertalingen

Esperantolatinidigi