Informatie over het woord aanbijten (Nederlands → Esperanto: allogaĵmordi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈambɛi̯tə(n)/
Afbrekingaan·bij·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) bijt aan(ik) beet aan
(jij) bijt aan(jij) beet aan
(hij) bijt aan(hij) beet aan
(wij) bijten aan(wij) beten aan
(jullie) bijten aan(jullie) beten aan
(gij) bijt aan(gij) beet aan
(zij) bijten aan(zij) beten aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanbijte(dat ik) aanbete
(dat jij) aanbijte(dat jij) aanbete
(dat hij) aanbijte(dat hij) aanbete
(dat wij) aanbijten(dat wij) aanbeten
(dat jullie) aanbijten(dat jullie) aanbeten
(dat gij) aanbijtet(dat gij) aanbetet
(dat zij) aanbijten(dat zij) aanbeten
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aanbijtend, aanbijtende(hebben) aangebeten

Vertalingen

Engelsbite; bite at; rise; rise to the bait; take; take the bait
Esperantoallogaĵmordi