Informo pri la vorto vastleggen (nederlanda → esperanto: alligi)

Sinonimoj: aanbinden, afmeren, meren, onderbinden, vastbinden, aanmeren

Vortspecoverbo
Prononco/ˈvɑstlɛɣə(n)/
Dividovast·leg·gen

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) leg vast(ik) legde vast
(jij) legt vast(jij) legde vast
(hij) legt vast(hij) legde vast
(wij) leggen vast(wij) legden vast
(jullie) leggen vast(jullie) legden vast
(gij) legt vast(gij) legdet vast
(zij) leggen vast(zij) legden vast
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) vastlegge(dat ik) vastlegde
(dat jij) vastlegge(dat jij) vastlegde
(dat hij) vastlegge(dat hij) vastlegde
(dat wij) vastleggen(dat wij) vastlegden
(dat jullie) vastleggen(dat jullie) vastlegden
(dat gij) vastlegget(dat gij) vastlegdet
(dat zij) vastleggen(dat zij) vastlegden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
leg vastlegt vast
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
vastleggend, vastleggende(hebben) vastgelegd

Tradukoj

anglafasten; moor; tie
esperantoalligi
francaattacher; lier
germanaanschließen
norvegafortøye
saterlanda frizonaansluute; befäästigje; fäästbiende; fäästmoakje; feronkerje; seelje