Informo pri la vorto aanbinden (nederlanda → esperanto: alligi)

Sinonimoj: afmeren, meren, onderbinden, vastbinden, vastleggen, aanmeren

Vortspecoverbo
Prononco/ˈambɪndə(n)/
Dividoaan·bin·den

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) bind aan(ik) bond aan
(jij) bindt aan(jij) bond aan
(hij) bindt aan(hij) bond aan
(wij) binden aan(wij) bonden aan
(jullie) binden aan(jullie) bonden aan
(gij) bindt aan(gij) bondt aan
(zij) binden aan(zij) bonden aan
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) aanbinde(dat ik) aanbonde
(dat jij) aanbinde(dat jij) aanbonde
(dat hij) aanbinde(dat hij) aanbonde
(dat wij) aanbinden(dat wij) aanbonden
(dat jullie) aanbinden(dat jullie) aanbonden
(dat gij) aanbindet(dat gij) aanbondet
(dat zij) aanbinden(dat zij) aanbonden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
bind aanbindt aan
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
aanbindend, aanbindende(hebben) aangebonden

Tradukoj

anglafasten; tie; tie on
esperantoalligi
francaattacher; lier
germanaanschließen
norvegafortøye
saterlanda frizonaansluute; befäästigje; fäästbiende; fäästmoakje; feronkerje; seelje