Synoniemen: enteren, vasthaken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanɦakə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·ha·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) haak aan | (ik) haakte aan |
(jij) haakt aan | (jij) haakte aan |
(hij) haakt aan | (hij) haakte aan |
(wij) haken aan | (wij) haakten aan |
(jullie) haken aan | (jullie) haakten aan |
(gij) haakt aan | (gij) haaktet aan |
(zij) haken aan | (zij) haakten aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanhake | (dat ik) aanhaakte |
(dat jij) aanhake | (dat jij) aanhaakte |
(dat hij) aanhake | (dat hij) aanhaakte |
(dat wij) aanhaken | (dat wij) aanhaakten |
(dat jullie) aanhaken | (dat jullie) aanhaakten |
(dat gij) aanhaket | (dat gij) aanhaaktet |
(dat zij) aanhaken | (dat zij) aanhaakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
haak aan | haakt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanhakend, aanhakende | (hebben) aangehaakt |