Informatie over het woord sloven (Nederlands → Esperanto: laboregi)

Synoniemen: aanpoten, zwoegen, pezen, slaven

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/slovə(n)/
Afbrekingslo·ven

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sloof(ik) sloofde
(jij) slooft(jij) sloofde
(hij) slooft(hij) sloofde
(wij) sloven(wij) sloofden
(jullie) sloven(jullie) sloofden
(gij) slooft(gij) sloofdet
(zij) sloven(zij) sloofden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) slove(dat ik) sloofde
(dat jij) slove(dat jij) sloofde
(dat hij) slove(dat hij) sloofde
(dat wij) sloven(dat wij) sloofden
(dat jullie) sloven(dat jullie) sloofden
(dat gij) slovet(dat gij) sloofdet
(dat zij) sloven(dat zij) sloofden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sloofslooft
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
slovend, slovende(hebben) gesloofd

Voorbeelden van gebruik

Gijs sloofde met de oude meid en de stalknecht om het sombere huis een dag lang wat feestelijke glans te verlenen en in de reusachtige keuken een vorstelijke maaltijd te bereiden.

Vertalingen

Afrikaansslawe; slaaf
Engelstoil
Esperantolaboregi
Papiamentspuluwé
Westerlauwers Friesskreppe
Zweedsgno; träla