Informo pri la vorto neerleggen (nederlanda → esperanto: kuŝigi)

Sinonimoj: leggen, nederleggen, vlijen, deponeren

Vortspecoverbo
Prononco/ˈneːrlɛɣə(n)/
Dividoneer·leg·gen

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) leg neer(ik) legde neer
(jij) legt neer(jij) legde neer
(hij) legt neer(hij) legde neer
(wij) leggen neer(wij) legden neer
(jullie) leggen neer(jullie) legden neer
(gij) legt neer(gij) legdet neer
(zij) leggen neer(zij) legden neer
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) neerlegge(dat ik) neerlegde
(dat jij) neerlegge(dat jij) neerlegde
(dat hij) neerlegge(dat hij) neerlegde
(dat wij) neerleggen(dat wij) neerlegden
(dat jullie) neerleggen(dat jullie) neerlegden
(dat gij) neerlegget(dat gij) neerlegdet
(dat zij) neerleggen(dat zij) neerlegden
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
leg neerlegt neer
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
neerleggend, neerleggende(hebben) neergelegd

Uzekzemploj

De oude baas legde zijn krant neer en keerde zich om met een verontschuldiging op de lippen.
Toen Hugo dit gelezen had, legde hij het boek neer.

Tradukoj

anglalay; put down
ĉeĥaklást; pokládat; položit; uložit
danalægge
esperantokuŝigi
feroaleggja
francacoucher
germanalegen; hinlegen; niederlegen
hispanacolocar; poner
islandaleggja
norvegalegge
okcidenta frizonalizze
portugaladeitar; estender
rumanaașeza
rusaкласть; положить
saterlanda frizonalääse
svedalägga