Information about the word leggen (Dutch → Esperanto: kuŝigi)

Synonyms: nederleggen, neerleggen, vlijen, deponeren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈlɛɣə(n)/
Hyphenationleg·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) leg(ik) legde
(jij) legt(jij) legde
(hij) legt(hij) legde
(wij) leggen(wij) legden
(jullie) leggen(jullie) legden
(gij) legt(gij) legdet
(zij) leggen(zij) legden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) legge(dat ik) legde
(dat jij) legge(dat jij) legde
(dat hij) legge(dat hij) legde
(dat wij) leggen(dat wij) legden
(dat jullie) leggen(dat jullie) legden
(dat gij) legget(dat gij) legdet
(dat zij) leggen(dat zij) legden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
leglegt
Participles
Present participlePast participle
leggend, leggende(hebben) gelegd

Usage samples

De doden werden aan de kant gelegd.

Translations

Czechklást; pokládat; položit; uložit
Danishlægge
Englishlay
Esperantokuŝigi
Faeroeseleggja
Frenchcoucher
Germanlegen; hinlegen; niederlegen
Icelandicleggja
Low Germanleggen
Norwegianlegge
Portuguesedeitar; estender
Romanianașeza
Russianкласть; положить
Saterland Frisianlääse
Spanishcolocar; poner
Swedishlägga
West Frisianlizze; dellizze