Synoniemen: medebrengen, medenemen, meebrengen, vergaderen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈmenemə(n)/ |
---|
Afbreking | mee·ne·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) neem mee | (ik) nam mee |
(jij) neemt mee | (jij) nam mee |
(hij) neemt mee | (hij) nam mee |
(wij) nemen mee | (wij) namen mee |
(jullie) nemen mee | (jullie) namen mee |
(gij) neemt mee | (gij) naamt mee |
(zij) nemen mee | (zij) namen mee |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) meeneme | (dat ik) meename |
(dat jij) meeneme | (dat jij) meename |
(dat hij) meeneme | (dat hij) meename |
(dat wij) meenemen | (dat wij) meenamen |
(dat jullie) meenemen | (dat jullie) meenamen |
(dat gij) meenemet | (dat gij) meenamet |
(dat zij) meenemen | (dat zij) meenamen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
neem mee | neemt mee |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
meenemend, meenemende | (hebben) meegenomen |
Hij stond in de open deur en nam ons mee naar binnen.
Simon nam Patricia mee naar het hotel waar hij kamers had genomen.
Heeft hij haar in de auto meegenomen of niet?
Wat hij niet weet, is dat ik hem mee ga nemen naar deze opera.
Wij zouden ze liever levend meenemen naar onze dorpen.
Waarom neem je ons dan niet mee?