Synoniemen: bijeenbinden, verbinden
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bind samen | (ik) bond samen |
(jij) bindt samen | (jij) bond samen |
(hij) bindt samen | (hij) bond samen |
(wij) binden samen | (wij) bonden samen |
(jullie) binden samen | (jullie) bonden samen |
(gij) bindt samen | (gij) bondt samen |
(zij) binden samen | (zij) bonden samen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) samenbinde | (dat ik) samenbonde |
(dat jij) samenbinde | (dat jij) samenbonde |
(dat hij) samenbinde | (dat hij) samenbonde |
(dat wij) samenbinden | (dat wij) samenbonden |
(dat jullie) samenbinden | (dat jullie) samenbonden |
(dat gij) samenbindet | (dat gij) samenbondet |
(dat zij) samenbinden | (dat zij) samenbonden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
bind samen | bindt samen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
samenbindend, samenbindende | (hebben) samengebonden |