Informatie over het woord haken (Nederlands → Esperanto: kroĉi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦakə(n)/
Afbrekingha·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) haak(ik) haakte
(jij) haakt(jij) haakte
(hij) haakt(hij) haakte
(wij) haken(wij) haakten
(jullie) haken(jullie) haakten
(gij) haakt(gij) haaktet
(zij) haken(zij) haakten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hake(dat ik) haakte
(dat jij) hake(dat jij) haakte
(dat hij) hake(dat hij) haakte
(dat wij) haken(dat wij) haakten
(dat jullie) haken(dat jullie) haakten
(dat gij) haket(dat gij) haaktet
(dat zij) haken(dat zij) haakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
haakhaakt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
hakend, hakende(hebben) gehaakt

Vertalingen

Catalaansclavar la mirada; penjar d’un ganxo; subjectar agafant
Duitsanhängen; anklammern; häkeln; haken; anhaken; mit einem Haken befestigen; umklammern; festhalten
Engelshook
Esperantokroĉi
Faeröerskrøkja
Fransaccrocher
Portugeesenganchar; engatar; pendurar
Saterfriesanhoakje; anhongje
Spaanscolgar de un gancho; enganchar