Informatie over het woord rochelen (Nederlands → Esperanto: kraĉi)

Synoniemen: spugen, spuwen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrɔxələ(n)/
Afbrekingroch·e·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) rochel(ik) rochelde
(jij) rochelt(jij) rochelde
(hij) rochelt(hij) rochelde
(wij) rochelen(wij) rochelden
(jullie) rochelen(jullie) rochelden
(gij) rochelt(gij) rocheldet
(zij) rochelen(zij) rochelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) rochele(dat ik) rochelde
(dat jij) rochele(dat jij) rochelde
(dat hij) rochele(dat hij) rochelde
(dat wij) rochelen(dat wij) rochelden
(dat jullie) rochelen(dat jullie) rochelden
(dat gij) rochelet(dat gij) rocheldet
(dat zij) rochelen(dat zij) rochelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
rochelrochelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
rochelend, rochelende(hebben) gerocheld

Vertalingen

Catalaansescopir; llançar; vomitar
Deensspytte
Duitsspeien; spucken
Engelsspit; expectorate
Esperantokraĉi
Faeröersspýta
Finssylkeä
Franscracher
Italiaanssputare
Jiddischשפּײַען
Latijnspuere
Luxemburgsspäitzen
Maleisbelah; ludah; membelah
Noorsspytte
Poolspluć
Portugeescuspir; salivar
Russischплевать
Saterfriessieuwje; späie; sputterje
Schots-Gaelischtilg smugaid
Spaansescupir
Srananspiti
Tsjechischplivat
Westerlauwers Friesspuie