Information about the word kleven (Dutch → Esperanto: algluiĝi)

Synonyms: aanhangen, aankleven, vastkleven

Part of speechverb
Pronunciation/ˈklevə(n)/
Hyphenationkle·ven

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kleef(ik) kleefde
(jij) kleeft(jij) kleefde
(hij) kleeft(hij) kleefde
(wij) kleven(wij) kleefden
(jullie) kleven(jullie) kleefden
(gij) kleeft(gij) kleefdet
(zij) kleven(zij) kleefden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) kleve(dat ik) kleefde
(dat jij) kleve(dat jij) kleefde
(dat hij) kleve(dat hij) kleefde
(dat wij) kleven(dat wij) kleefden
(dat jullie) kleven(dat jullie) kleefden
(dat gij) klevet(dat gij) kleefdet
(dat zij) kleven(dat zij) kleefden
Participles
Present participlePast participle
klevend, klevende(hebben) gekleefd

Translations

Danishklæbe
Englishstick; adhere
Esperantoalgluiĝi
Frenchs’agglutiner
Germankleben; haften; festhaften; klebenbleiben