Informatie over het woord opknabbelen (Nederlands → Esperanto: krakmaĉi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpknɑbələ(n)/
Afbrekingop·knab·be·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) knabbel op(ik) knabbelde op
(jij) knabbelt op(jij) knabbelde op
(hij) knabbelt op(hij) knabbelde op
(wij) knabbelen op(wij) knabbelden op
(jullie) knabbelen op(jullie) knabbelden op
(gij) knabbelt op(gij) knabbeldet op
(zij) knabbelen op(zij) knabbelden op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opknabbele(dat ik) opknabbelde
(dat jij) opknabbele(dat jij) opknabbelde
(dat hij) opknabbele(dat hij) opknabbelde
(dat wij) opknabbelen(dat wij) opknabbelden
(dat jullie) opknabbelen(dat jullie) opknabbelden
(dat gij) opknabbelet(dat gij) opknabbeldet
(dat zij) opknabbelen(dat zij) opknabbelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
knabbel opknabbelt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opknabbelend, opknabbelende(hebben) opgeknabbeld

Vertalingen

Esperantokrakmaĉi
Franscroquer