Informatie over het woord aanplakken (Nederlands → Esperanto: alglui)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈamplɑkə(n)/
Afbrekingaan·plak·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) plak aan(ik) plakte aan
(jij) plakt aan(jij) plakte aan
(hij) plakt aan(hij) plakte aan
(wij) plakken aan(wij) plakten aan
(jullie) plakken aan(jullie) plakten aan
(gij) plakt aan(gij) plaktet aan
(zij) plakken aan(zij) plakten aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanplakke(dat ik) aanplakte
(dat jij) aanplakke(dat jij) aanplakte
(dat hij) aanplakke(dat hij) aanplakte
(dat wij) aanplakken(dat wij) aanplakten
(dat jullie) aanplakken(dat jullie) aanplakten
(dat gij) aanplakket(dat gij) aanplaktet
(dat zij) aanplakken(dat zij) aanplakten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
plak aanplakt aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aanplakkend, aanplakkende(hebben) aangeplakt

Vertalingen

Catalaansadherir; enganxar
Duitsankleben; anleimen
Engelspaste up; placard; post; post up
Esperantoalglui
Fransagglutiner; coller
Westerlauwers Friesoanplakke