Information about the word aanvliegen (Dutch → Esperanto: alflugi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈanvliɣə(n)/
Hyphenationaan·vlie·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) vlieg aan(ik) vloog aan
(jij) vliegt aan(jij) vloog aan
(hij) vliegt aan(hij) vloog aan
(wij) vliegen aan(wij) vlogen aan
(jullie) vliegen aan(jullie) vlogen aan
(gij) vliegt aan(gij) vloogt aan
(zij) vliegen aan(zij) vlogen aan
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) aanvliege(dat ik) aanvloge
(dat jij) aanvliege(dat jij) aanvloge
(dat hij) aanvliege(dat hij) aanvloge
(dat wij) aanvliegen(dat wij) aanvlogen
(dat jullie) aanvliegen(dat jullie) aanvlogen
(dat gij) aanvlieget(dat gij) aanvloget
(dat zij) aanvliegen(dat zij) aanvlogen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
vlieg aanvliegt aan
Participles
Present participlePast participle
aanvliegend, aanvliegende(zijn) aangevlogen

Usage samples

Weldra kwam er een tweede adelaar aanvliegen.

Translations

Englishapproach; fly
Esperantoalflugi
Germananfliegen; heranfliegen