Synoniemen: belemmeren, dwarsliggen, tegenwerken, weerstreven
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈdʋɑrzbomə(n)/ |
---|
Afbreking | dwars·bo·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) dwarsboom | (ik) dwarsboomde |
(jij) dwarsboomt | (jij) dwarsboomde |
(hij) dwarsboomt | (hij) dwarsboomde |
(wij) dwarsbomen | (wij) dwarsboomden |
(jullie) dwarsbomen | (jullie) dwarsboomden |
(gij) dwarsboomt | (gij) dwarsboomdet |
(zij) dwarsbomen | (zij) dwarsboomden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) dwarsbome | (dat ik) dwarsboomde |
(dat jij) dwarsbome | (dat jij) dwarsboomde |
(dat hij) dwarsbome | (dat hij) dwarsboomde |
(dat wij) dwarsbomen | (dat wij) dwarsboomden |
(dat jullie) dwarsbomen | (dat jullie) dwarsboomden |
(dat gij) dwarsbomet | (dat gij) dwarsboomdet |
(dat zij) dwarsbomen | (dat zij) dwarsboomden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
dwarsboom | dwarsboomt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
dwarsbomend, dwarsbomende | (hebben) gedwarsboomd |
Maar Durrell liet zich niet dwarsbomen.
Misschien niet, maar opzet betekent niets als Rianlle ontdekt dat zijn intenties zijn gedwarsboomd.