Synoniemen: aangaan, een contract sluiten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /kɔntrɑkˈterə(n)/ |
---|
Afbreking | con·trac·te·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) contracteer | (ik) contracteerde |
(jij) contracteert | (jij) contracteerde |
(hij) contracteert | (hij) contracteerde |
(wij) contracteren | (wij) contracteerden |
(jullie) contracteren | (jullie) contracteerden |
(gij) contracteert | (gij) contracteerdet |
(zij) contracteren | (zij) contracteerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) contractere | (dat ik) contracteerde |
(dat jij) contractere | (dat jij) contracteerde |
(dat hij) contractere | (dat hij) contracteerde |
(dat wij) contracteren | (dat wij) contracteerden |
(dat jullie) contracteren | (dat jullie) contracteerden |
(dat gij) contracteret | (dat gij) contracteerdet |
(dat zij) contracteren | (dat zij) contracteerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
contracteer | contracteert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
contracterend, contracterende | (hebben) gecontracteerd |