Informatie over het woord aanleggen (Nederlands → Esperanto: konstrui)

Synoniemen: bouwen, optrekken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈanlɛɣə(n)/
Afbrekingaan·leg·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) leg aan(ik) legde aan
(jij) legt aan(jij) legde aan
(hij) legt aan(hij) legde aan
(wij) leggen aan(wij) legden aan
(jullie) leggen aan(jullie) legden aan
(gij) legt aan(gij) legdet aan
(zij) leggen aan(zij) legden aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanlegge(dat ik) aanlegde
(dat jij) aanlegge(dat jij) aanlegde
(dat hij) aanlegge(dat hij) aanlegde
(dat wij) aanleggen(dat wij) aanlegden
(dat jullie) aanleggen(dat jullie) aanlegden
(dat gij) aanlegget(dat gij) aanlegdet
(dat zij) aanleggen(dat zij) aanlegden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
leg aanlegt aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aanleggend, aanleggende(hebben) aangelegd

Voorbeelden van gebruik

We waren bezig een vliegveld voor jullie aan te leggen.
Er wordt nergens een weg aangelegd, dus ze zijn er iets anders mee van plan.

Vertalingen

Afrikaansbou
Albaneeskonstruktoj
Catalaansconstruir
Deensbygge; konstruere
Duitsbauen; aufbauen; erbauen; konstruieren; errichten; anlegen; bauen lassen
Engelsbuild; construct
Engels (Oudengels)atimbran; getimbran
Esperantokonstrui
Faeröersbyggja; gera; smíða
Finsrakentaa
Fransbâtir; construire; poser
Hongaarsépít
IJslandsbyggja; smíða
Italiaanscostruire
Latijnedificare
Luxemburgsbauen
Noorsbygge
Papiamentskonstruí
Poolsbudować
Portugeesconstruir; edificar; erigir
Roemeensconstrui; înălța
Russischвозводить
Saterfriesapbaue; baue; konstruierje
Schotsbig
Spaansconstruir; edificar; redactar
Srananbow
Thaisก่อ; สร้าง
Westerlauwers Frieskonstruearje; bouwe
Zweedsbygga