Synoniemen: aanpassen, in overeenstemming brengen, rijmen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑfstɛmə(n)/ |
---|
Afbreking | af·stem·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) stem af | (ik) stemde af |
(jij) stemt af | (jij) stemde af |
(hij) stemt af | (hij) stemde af |
(wij) stemmen af | (wij) stemden af |
(jullie) stemmen af | (jullie) stemden af |
(gij) stemt af | (gij) stemdet af |
(zij) stemmen af | (zij) stemden af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afstemme | (dat ik) afstemde |
(dat jij) afstemme | (dat jij) afstemde |
(dat hij) afstemme | (dat hij) afstemde |
(dat wij) afstemmen | (dat wij) afstemden |
(dat jullie) afstemmen | (dat jullie) afstemden |
(dat gij) afstemmet | (dat gij) afstemdet |
(dat zij) afstemmen | (dat zij) afstemden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stem af | stemt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afstemmend, afstemmende | (hebben) afgestemd |