Synoniemen: bevestigen, erkennen, staven, vormen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈkrɑxtəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | be·krach·ti·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bekrachtig | (ik) bekrachtigde |
(jij) bekrachtigt | (jij) bekrachtigde |
(hij) bekrachtigt | (hij) bekrachtigde |
(wij) bekrachtigen | (wij) bekrachtigden |
(jullie) bekrachtigen | (jullie) bekrachtigden |
(gij) bekrachtigt | (gij) bekrachtigdet |
(zij) bekrachtigen | (zij) bekrachtigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bekrachtige | (dat ik) bekrachtigde |
(dat jij) bekrachtige | (dat jij) bekrachtigde |
(dat hij) bekrachtige | (dat hij) bekrachtigde |
(dat wij) bekrachtigen | (dat wij) bekrachtigden |
(dat jullie) bekrachtigen | (dat jullie) bekrachtigden |
(dat gij) bekrachtiget | (dat gij) bekrachtigdet |
(dat zij) bekrachtigen | (dat zij) bekrachtigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
bekrachtig | bekrachtigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bekrachtigend, bekrachtigende | (hebben) bekrachtigd |