Synoniemen: begrijpen, hoogte krijgen van, vatten, verstaan, kneizen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsnɑpə(n)/ |
---|
Afbreking | snap·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) snap | (ik) snapte |
(jij) snapt | (jij) snapte |
(hij) snapt | (hij) snapte |
(wij) snappen | (wij) snapten |
(jullie) snappen | (jullie) snapten |
(gij) snapt | (gij) snaptet |
(zij) snappen | (zij) snapten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) snappe | (dat ik) snapte |
(dat jij) snappe | (dat jij) snapte |
(dat hij) snappe | (dat hij) snapte |
(dat wij) snappen | (dat wij) snapten |
(dat jullie) snappen | (dat jullie) snapten |
(dat gij) snappet | (dat gij) snaptet |
(dat zij) snappen | (dat zij) snapten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
snap | snapt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
snappend, snappende | (hebben) gesnapt |
Maar nu snap ik het.
Ik snap niet wat die lui hier te zoeken hebben.
Arglistig verstond hem heel goed, maar voor de matroos deed hij net alsof hij er ook niets van snapte.