Synonyms: bijwerken, completeren, afronden, supplementeren, voleinden, invullen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈanvɵlə(n)/ |
---|
Hyphenation | aan·vul·len |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) vul aan | (ik) vulde aan |
(jij) vult aan | (jij) vulde aan |
(hij) vult aan | (hij) vulde aan |
(wij) vullen aan | (wij) vulden aan |
(jullie) vullen aan | (jullie) vulden aan |
(gij) vult aan | (gij) vuldet aan |
(zij) vullen aan | (zij) vulden aan |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) aanvulle | (dat ik) aanvulde |
(dat jij) aanvulle | (dat jij) aanvulde |
(dat hij) aanvulle | (dat hij) aanvulde |
(dat wij) aanvullen | (dat wij) aanvulden |
(dat jullie) aanvullen | (dat jullie) aanvulden |
(dat gij) aanvullet | (dat gij) aanvuldet |
(dat zij) aanvullen | (dat zij) aanvulden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
vul aan | vult aan |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
aanvullend, aanvullende | (hebben) aangevuld |
„De commissaris bedoelt dat u er verstand van schijnt te hebben”, vulde de ambtenaar eerste klasse haastig aan.
Het aandoen van deze haven was noodzakelijk om de voorraden vers vlees aan te vullen.