Informatie over het woord aanvangen (Nederlands → Esperanto: komenci)

Synoniemen: aanbinden, aanpakken, aanvaarden, beginnen, beginnen aan, beginnen met, ter hand nemen, inzetten, starten, overgaan tot, een begin maken met

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈanvɑŋə(n)/
Afbrekingaan·van·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) vang aan(ik) ving aan
(jij) vangt aan(jij) ving aan
(hij) vangt aan(hij) ving aan
(wij) vangen aan(wij) vingen aan
(jullie) vangen aan(jullie) vingen aan
(gij) vangt aan(gij) vingt aan
(zij) vangen aan(zij) vingen aan
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) aanvange(dat ik) aanvinge
(dat jij) aanvange(dat jij) aanvinge
(dat hij) aanvange(dat hij) aanvinge
(dat wij) aanvangen(dat wij) aanvingen
(dat jullie) aanvangen(dat jullie) aanvingen
(dat gij) aanvanget(dat gij) aanvinget
(dat zij) aanvangen(dat zij) aanvingen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vang aanvangt aan
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
aanvangend, aanvangende(hebben) aangevangen

Vertalingen

Afrikaansbegin
Catalaanscomençar
Deensbegynde
Duitsanbrechen; anfangen; beginnen; den Anfang machen; antreten; ergreifen; starten
Engelsbegin; commence; start
Engels (Oudengels)beginnan
Esperantokomenci
Faeröersbyrja
Finsalkaa; aloittaa
Fransaborder; commencer
IJslandsbyrja
Italiaanscominciare
Jiddischאָנהײבן
Nederduitsbeginnen; starten
Noorsbegynne
Papiamentsinisiá; kuminsá
Poolszaczynać
Portugeescomeçar; iniciar
Roemeensîncepe; porni
Saterfriesbeginne; ounbreeke; ounfange; ounfoatje
Spaanscomenzar
Srananbigin
Thaisเริ่ม
Tsjechischpočínat; počít; začínat; začít; zahájit
Turksbaşlamak
Westerlauwers Friesbegjinne; oanfange; oangean; oanpakke
Zweedsbegynna; börja