Information about the word botsen (Dutch → Esperanto: kolizii)

Synonyms: op elkaar botsen, in botsing komen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈbɔtsə(n)/
Hyphenationbot·sen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bots(ik) botste
(jij) botst(jij) botste
(hij) botst(hij) botste
(wij) botsen(wij) botsten
(jullie) botsen(jullie) botsten
(gij) botst(gij) botstet
(zij) botsen(zij) botsten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) botse(dat ik) botste
(dat jij) botse(dat jij) botste
(dat hij) botse(dat hij) botste
(dat wij) botsen(dat wij) botsten
(dat jullie) botsen(dat jullie) botsten
(dat gij) botset(dat gij) botstet
(dat zij) botsen(dat zij) botsten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
botsbotst
Participles
Present participlePast participle
botsend, botsende(zijn) gebotst

Usage samples

De wagen reed het trottoir op en botste tegen een huis.

Translations

Catalancol·lidir; topar; xocar
Englishcollide; clash; crash
Esperantokolizii
Finnishtörmätä
Germankollidieren; zusammenstoßen
Malaymenubruk; tubruk
Thaiชน
West Frisianbotse; opinoar botse