Informatie over het woord krassen (Nederlands → Esperanto: knari)

Synoniemen: knarsen, knerpen, knersen, kraken, ratelen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkrɑsə(n)/
Afbrekingkras·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kras(ik) kraste
(jij) krast(jij) kraste
(hij) krast(hij) kraste
(wij) krassen(wij) krasten
(jullie) krassen(jullie) krasten
(gij) krast(gij) krastet
(zij) krassen(zij) krasten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) krasse(dat ik) kraste
(dat jij) krasse(dat jij) kraste
(dat hij) krasse(dat hij) kraste
(dat wij) krassen(dat wij) krasten
(dat jullie) krassen(dat jullie) krasten
(dat gij) krasset(dat gij) krastet
(dat zij) krassen(dat zij) krasten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kraskrast
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
krassend, krassende(hebben) gekrast

Vertalingen

Afrikaansratel
Catalaansgrinyolar
Duitsknarren; quietschen; knirschen
Engelsgrate
Esperantoknari
Faeröersskróva
Finsnarista
Fransgrincer
Saterfriesgnoarje; knaapje
Spaanschirriar
Tsjechischskřípat; vrzat