Synonyms: beduiden, duidelijk maken, expliceren, klaren, ophelderen, verhelderen, toelichten
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /vərˈklaːrə(n)/ |
---|
Hyphenation | ver·kla·ren |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) verklaar | (ik) verklaarde |
(jij) verklaart | (jij) verklaarde |
(hij) verklaart | (hij) verklaarde |
(wij) verklaren | (wij) verklaarden |
(jullie) verklaren | (jullie) verklaarden |
(gij) verklaart | (gij) verklaardet |
(zij) verklaren | (zij) verklaarden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) verklare | (dat ik) verklaarde |
(dat jij) verklare | (dat jij) verklaarde |
(dat hij) verklare | (dat hij) verklaarde |
(dat wij) verklaren | (dat wij) verklaarden |
(dat jullie) verklaren | (dat jullie) verklaarden |
(dat gij) verklaret | (dat gij) verklaardet |
(dat zij) verklaren | (dat zij) verklaarden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
verklaar | verklaart |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
verklarend, verklarende | (hebben) verklaard |
Hoe verklaart ge dan die plotselinge rijkdom van Weamish?
De Onterfde Ridder weigerde hun verzoek evenwel in alle hoffelijkheid, verklarend dat hij om redenen die hij de herauten bij zijn inschrijving voor het steekspel had genoemd, op het ogenblik zijn gezicht niet kon laten zien.