Informatie over het woord teweegbrengen (Nederlands → Esperanto: kaŭzi)

Synoniemen: aanrichten, berokkenen, flikken, stichten, veroorzaken, ten gevolge hebben, zorgen voor, bezorgen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/təˈʋeɣbrɛŋə(n)/
Afbrekingte·weeg·bren·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) teweegbreng (ik) teweegbracht
(jij) teweegbrengt (jij) teweegbracht
(hij) teweegbrengt (hij) teweegbracht
(wij) teweegbrengen (wij) teweegbrachten
(jullie) teweegbrengen (jullie) teweegbrachten
(gij) teweegbrengt (gij) teweegbracht
(zij) teweegbrengen (zij) teweegbrachten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) teweegbrenge(dat ik) teweegbrachte
(dat jij) teweegbrenge(dat jij) teweegbrachte
(dat hij) teweegbrenge(dat hij) teweegbrachte
(dat wij) teweegbrengen(dat wij) teweegbrachten
(dat jullie) teweegbrengen(dat jullie) teweegbrachten
(dat gij) teweegbrenget(dat gij) teweegbrachtet
(dat zij) teweegbrengen(dat zij) teweegbrachten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
breng teweegbrengt teweeg
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
teweegbrengend, teweegbrengende(hebben) teweeggebracht

Voorbeelden van gebruik

Die bloemen brengen de dood teweeg van een ieder die hun geur opsnuift.
En vóór een van hen bekomen was van de ontsteltenis die de verschijning had teweeggebracht, was de gestalte verdwenen, niemand wist hoe of waarheen.
Majoor Smythe dacht al aan de pijn die dat op zijn verbrande rug teweeg zou brengen.
Ineens bracht dat een verandering teweeg.

Vertalingen

Afrikaansberokken; veroorsaak
Catalaanscausar
Duitsantun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; zur Folge haben; mit sich bringen
Engelscause; provoke
Engels (Oudengels)gedon
Esperantokaŭzi
Faeröersgera; orsaka
Franscauser; déterminer; entraîner des conséquences; procurer; provoquer
IJslandsorsaka
Italiaanscausare
Maleismembangkitkan
Nederduitsstichten; veroarsaken
Papiamentskousa
Poolspowodować; sprawiać
Portugeescausar; produzir; ser causa de
Russischвозбуждать
Saterfriesandwo; bewierkje; feranlasje; feruurseekje; touföigje
Spaanscausar; dar lugar a; instigar; maquinar; ocasionar; producir
Swahili‐tia
Thaisให้
Westerlauwers Friesferoarsaakje; oandeare; soargje foar
Zweedsföranleda; förorsaka; orsaka