Informo pri la vorto aanrichten (nederlanda → esperanto: kaŭzi)

Sinonimoj: berokkenen, flikken, stichten, teweegbrengen, veroorzaken, ten gevolge hebben, zorgen voor, bezorgen

Vortspecoverbo
Prononco/ˈanrɪxtə(n)
Dividoaan·rich·ten

Konjugacio

Indikativo
PrezencoPreterito
(ik) richt aan(ik) richtte aan
(jij) richt aan(jij) richtte aan
(hij) richt aan(hij) richtte aan
(wij) richten aan(wij) richtten aan
(jullie) richten aan(jullie) richtten aan
(gij) richt aan(gij) richttet aan
(zij) richten aan(zij) richtten aan
Subjunktivo
PrezencoPreterito
(dat ik) aanrichte(dat ik) aanrichtte
(dat jij) aanrichte(dat jij) aanrichtte
(dat hij) aanrichte(dat hij) aanrichtte
(dat wij) aanrichten(dat wij) aanrichtten
(dat jullie) aanrichten(dat jullie) aanrichtten
(dat gij) aanrichtet(dat gij) aanrichttet
(dat zij) aanrichten(dat zij) aanrichtten
Imperativo
Singularo/PluraloPluralo
richt aanricht aan
Participoj
Prezenca participoPreterita participo
aanrichtend, aanrichtende(hebben) aangericht

Uzekzemploj

Daarnaast kunnen de bacteriën in hun speeksel aanzienlijke schade aanrichten in het weefsel van een prooi.
Het lijkt erop dat de tsoenami in Noord‐ en Zuid‐Amerika weinig schade heeft aangericht.

Tradukoj

afrikansoberokken; veroorsaak
anglacause; wreak
angla (malnovangla)gedon
esperantokaŭzi
feroagera; orsaka
francacauser; déterminer; entraîner des conséquences; procurer; provoquer
germanaantun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; zur Folge haben; mit sich bringen
hispanacausar; dar lugar a; instigar; maquinar; ocasionar; producir
islandaorsaka
italacausare
katalunacausar
malajamembangkitkan
okcidenta frizonaferoarsaakje; oandeare
papiamentokousa
platgermanastichten; veroarsaken
polapowodować; sprawiać
portugalacausar; produzir; ser causa de
rusaвозбуждать
saterlanda frizonaandwo; bewierkje; feranlasje; feruurseekje; touföigje
svahilo‐tia
svedaföranleda; förorsaka; orsaka
tajaให้