Informasie oor die woord calculeren (Nederlands → Esperanto: kalkuli)

Sinonieme: becijferen, berekenen, uitrekenen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/kɑlkyˈlerə(n)/
Afbrekingcal·cu·le·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) calculeer(ik) calculeerde
(jij) calculeert(jij) calculeerde
(hij) calculeert(hij) calculeerde
(wij) calculeren(wij) calculeerden
(jullie) calculeren(jullie) calculeerden
(gij) calculeert(gij) calculeerdet
(zij) calculeren(zij) calculeerden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) calculere(dat ik) calculeerde
(dat jij) calculere(dat jij) calculeerde
(dat hij) calculere(dat hij) calculeerde
(dat wij) calculeren(dat wij) calculeerden
(dat jullie) calculeren(dat jullie) calculeerden
(dat gij) calculeret(dat gij) calculeerdet
(dat zij) calculeren(dat zij) calculeerden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
calculeercalculeert
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
calculerend, calculerende(hebben) gecalculeerd

Vertalinge

Deensberegne; kalkulere
Duitserachten; kalkulieren; berechnen; zählen; ausrechnen; mitzählen; überschlagen; veranschlagen
Engelscalculate
Esperantokalkuli
Finslaskea
Franscalculer; compter
Italiaanscalcolare
Katalaanscalcular; comptar
Latyncalculare
Noorsregne
Papiamentskalkulá; rek
Poolsliczyć
Portugeescalcular; computar; orçar
Saterfriesbereekenje; kalkulierej; reekenje
Spaanscalcular; contar
Sweedsberäkna; uträkna
Tsjeggiespočítat
Wes‐Friesberekkenje; besiferje; rekkenje
Yslandsreikna