Synoniemen: scherpen, slijpen, wetten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanzɛtə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·zet·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) zet aan | (ik) zette aan |
(jij) zet aan | (jij) zette aan |
(hij) zet aan | (hij) zette aan |
(wij) zetten aan | (wij) zetten aan |
(jullie) zetten aan | (jullie) zetten aan |
(gij) zet aan | (gij) zettet aan |
(zij) zetten aan | (zij) zetten aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanzette | (dat ik) aanzette |
(dat jij) aanzette | (dat jij) aanzette |
(dat hij) aanzette | (dat hij) aanzette |
(dat wij) aanzetten | (dat wij) aanzetten |
(dat jullie) aanzetten | (dat jullie) aanzetten |
(dat gij) aanzettet | (dat gij) aanzettet |
(dat zij) aanzetten | (dat zij) aanzetten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
zet aan | zet aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanzettend, aanzettende | (hebben) aangezet |