Informatie over het woord lopen (Nederlands → Esperanto: iri)

Synoniem: gaan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈlopə(n)/
Afbrekinglo·pen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) loop(ik) liep
(jij) loopt(jij) liep
(hij) loopt(hij) liep
(wij) lopen(wij) liepen
(jullie) lopen(jullie) liepen
(gij) loopt(gij) liept
(zij) lopen(zij) liepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) lope(dat ik) liepe
(dat jij) lope(dat jij) liepe
(dat hij) lope(dat hij) liepe
(dat wij) lopen(dat wij) liepen
(dat jullie) lopen(dat jullie) liepen
(dat gij) lopet(dat gij) liepet
(dat zij) lopen(dat zij) liepen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
looploopt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
lopend, lopende(hebben/zijn) gelopen

Voorbeelden van gebruik

Zij liep mank en maakte zich ernstig zorgen over de wintersportvakantie waaraan zij een week later zou beginnen.
Hij draaide zich om en liep terug naar het huis.
Daar loopt die idioot weer.

Vertalingen

Esperantoiri