Synoniemen: aanleggen, fitten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɪnstɑˈleːrə(n)/ |
---|
Afbreking | in·stal·le·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) installeer | (ik) installeerde |
(jij) installeert | (jij) installeerde |
(hij) installeert | (hij) installeerde |
(wij) installeren | (wij) installeerden |
(jullie) installeren | (jullie) installeerden |
(gij) installeert | (gij) installeerdet |
(zij) installeren | (zij) installeerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) installere | (dat ik) installeerde |
(dat jij) installere | (dat jij) installeerde |
(dat hij) installere | (dat hij) installeerde |
(dat wij) installeren | (dat wij) installeerden |
(dat jullie) installeren | (dat jullie) installeerden |
(dat gij) installeret | (dat gij) installeerdet |
(dat zij) installeren | (dat zij) installeerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
installeer | installeert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
installerend, installerende | (hebben) geïnstalleerd |