Information about the word aanleggen (Dutch → Esperanto: instali)

Synonyms: fitten, installeren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈanlɛɣə(n)/
Hyphenationaan·leg·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) leg aan(ik) legde aan
(jij) legt aan(jij) legde aan
(hij) legt aan(hij) legde aan
(wij) leggen aan(wij) legden aan
(jullie) leggen aan(jullie) legden aan
(gij) legt aan(gij) legdet aan
(zij) leggen aan(zij) legden aan
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) aanlegge(dat ik) aanlegde
(dat jij) aanlegge(dat jij) aanlegde
(dat hij) aanlegge(dat hij) aanlegde
(dat wij) aanleggen(dat wij) aanlegden
(dat jullie) aanleggen(dat jullie) aanlegden
(dat gij) aanlegget(dat gij) aanlegdet
(dat zij) aanleggen(dat zij) aanlegden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
leg aanlegt aan
Participles
Present participlePast participle
aanleggend, aanleggende(hebben) aangelegd

Translations

Afrikaansinstalleer
Catalaninstal·lar
Czechinstalovat; zařídit; zavést
Danishindrette
Englishinstall
Esperantoinstali
Frenchconstruire; installer; poser
Germaneinführen; einrichten; einsetzen; installieren; aufstellen; einbauen; legen; verlegen; anbringen; bestallen
Icelandicinnrétta
Norwegianinnrede
Papiamentoinstalá
Romanianinstala
Saterland Frisianienfiere; iengjuchte; iensätte; installierje
Spanishinstalar
Swedishinreda; inställa