Synonyms: inspectie houden, monsteren, schouwen, visiteren
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ɪnspɛkˈterə(n)/ |
---|
Hyphenation | in·spec·te·ren |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) inspecteer | (ik) inspeceerde |
(jij) inspecteert | (jij) inspeceerde |
(hij) inspecteert | (hij) inspeceerde |
(wij) inspecteren | (wij) inspeceerden |
(jullie) inspecteren | (jullie) inspeceerden |
(gij) inspecteert | (gij) inspeceerdet |
(zij) inspecteren | (zij) inspeceerden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) inspectere | (dat ik) inspeceerde |
(dat jij) inspectere | (dat jij) inspeceerde |
(dat hij) inspectere | (dat hij) inspeceerde |
(dat wij) inspecteren | (dat wij) inspeceerden |
(dat jullie) inspecteren | (dat jullie) inspeceerden |
(dat gij) inspecteret | (dat gij) inspeceerdet |
(dat zij) inspecteren | (dat zij) inspeceerden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
inspecteer | inspecteert |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
inspecterend, inspecterende | (hebben) geïnspecteerd |
Officieren bewogen zich tussen de menigte en inspecteerden de uitrusting van de mannen.
Toen inspecteerde hij zijn revolver.
Ze gingen samen de mijn inspecteren en MacKenzie stierf daar aan koorts.
Heeft iemand ze geïnspecteerd?