Information about the word uitduiden (Dutch → Esperanto: indiki)

Synonyms: aanduiden, aangeven, aanwijzen, beduiden, wijzen, wijzen op

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) duid uit(ik) duidde uit
(jij) duidt uit(jij) duidde uit
(hij) duidt uit(hij) duidde uit
(wij) duiden uit(wij) duidden uit
(jullie) duiden uit(jullie) duidden uit
(gij) duidt uit(gij) duiddet uit
(zij) duiden uit(zij) duidden uit
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) uitduide(dat ik) uitduidde
(dat jij) uitduide(dat jij) uitduidde
(dat hij) uitduide(dat hij) uitduidde
(dat wij) uitduiden(dat wij) uitduidden
(dat jullie) uitduiden(dat jullie) uitduidden
(dat gij) uitduidet(dat gij) uitduiddet
(dat zij) uitduiden(dat zij) uitduidden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
duid uitduidt uit
Participles
Present participlePast participle
uitduidend, uitduidende(hebben) uitgeduid

Translations

Catalanassenyalar; ensenyar; indicar
Danishangive
Englishpoint out
Esperantoindiki
Finnishviitata
Frenchdésigner; indiquer
Germanandeuten; weisen; anweisen; zeigen; anzeigen; angeben; hinweisen auf; deuten auf; aufweisen
Italianindicare; mostrare
Low Germananwysen
Papiamentoindiká
Portugueseindicar
Saterland Frisianantjuude; anwiese; wiese
Spanishindicar; señalar
Sranansori
Swedishutpeka
Thaiชี้; ชี้ให้เห็น
West Frisianoantsjutte; oanwize