Informatie over het woord prikkelen (Nederlands → Esperanto: inciti)

Synoniemen: aanstoken, ophitsen, op stang jagen, sarren, opstoken, opjutten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈprɪkələ(n)/
Afbrekingprik·ke·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) prikkel(ik) prikkelde
(jij) prikkelt(jij) prikkelde
(hij) prikkelt(hij) prikkelde
(wij) prikkelen(wij) prikkelden
(jullie) prikkelen(jullie) prikkelden
(gij) prikkelt(gij) prikkeldet
(zij) prikkelen(zij) prikkelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) prikkele(dat ik) prikkelde
(dat jij) prikkele(dat jij) prikkelde
(dat hij) prikkele(dat hij) prikkelde
(dat wij) prikkelen(dat wij) prikkelden
(dat jullie) prikkelen(dat jullie) prikkelden
(dat gij) prikkelet(dat gij) prikkeldet
(dat zij) prikkelen(dat zij) prikkelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
prikkelprikkelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
prikkelend, prikkelende(hebben) geprikkeld

Voorbeelden van gebruik

Deze woorden prikkelden de reiziger.

Vertalingen

Catalaansincitar
Deenstirre
Duitsanreizen; aufhetzen; reizen; aufreizen; anstacheln; aufstacheln; treiben; antreiben; anstiften; erregen
Engelsexcite; incite; provoke; rouse; stimulate; arouse; irritate
Esperantoinciti
Faeröersarga; øsa
Finsärsyttää
Fransagacer; irriter
Italiaansincitare; spronare
Portugeesconcitar; incitar; provocar
Roemeensațâța; incita; provoca; stimula
Saterfriesanraitsje; aphisje; raitsje; taargje
Spaansacuciar; incitar
Turksalevlendirmek
Westerlauwers Friesoanhysje; oansjasje