Information about the word aanstoken (Dutch → Esperanto: inciti)

Synonyms: ophitsen, op stang jagen, prikkelen, sarren, opstoken, opjutten

Part of speechverb
Pronunciation/ˈanstokə(n)/
Hyphenationaan·sto·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) stook aan(ik) stookte aan
(jij) stookt aan(jij) stookte aan
(hij) stookt aan(hij) stookte aan
(wij) stoken aan(wij) stookten aan
(jullie) stoken aan(jullie) stookten aan
(gij) stookt aan(gij) stooktet aan
(zij) stoken aan(zij) stookten aan
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) aanstoke(dat ik) aanstookte
(dat jij) aanstoke(dat jij) aanstookte
(dat hij) aanstoke(dat hij) aanstookte
(dat wij) aanstoken(dat wij) aanstookten
(dat jullie) aanstoken(dat jullie) aanstookten
(dat gij) aanstoket(dat gij) aanstooktet
(dat zij) aanstoken(dat zij) aanstookten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
stook aanstookt aan
Participles
Present participlePast participle
aanstokend, aanstokende(hebben) aangestookt

Translations

Catalanincitar
Danishtirre
Englishincite; stir up
Esperantoinciti
Faeroesearga; øsa
Finnishärsyttää
Frenchagacer; irriter
Germananreizen; aufhetzen; reizen; aufreizen; anstacheln; aufstacheln; treiben; antreiben; anstiften; erregen
Italianincitare; spronare
Portugueseconcitar; incitar; provocar
Romanianațâța; incita; provoca; stimula
Saterland Frisiananraitsje; aphisje; raitsje; taargje
Spanishacuciar; incitar
Turkishalevlendirmek
West Frisianoanhysje; oansjasje