Synoniemen: ophitsen, op stang jagen, prikkelen, sarren, opstoken, opjutten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanstokə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·sto·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) stook aan | (ik) stookte aan |
(jij) stookt aan | (jij) stookte aan |
(hij) stookt aan | (hij) stookte aan |
(wij) stoken aan | (wij) stookten aan |
(jullie) stoken aan | (jullie) stookten aan |
(gij) stookt aan | (gij) stooktet aan |
(zij) stoken aan | (zij) stookten aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanstoke | (dat ik) aanstookte |
(dat jij) aanstoke | (dat jij) aanstookte |
(dat hij) aanstoke | (dat hij) aanstookte |
(dat wij) aanstoken | (dat wij) aanstookten |
(dat jullie) aanstoken | (dat jullie) aanstookten |
(dat gij) aanstoket | (dat gij) aanstooktet |
(dat zij) aanstoken | (dat zij) aanstookten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stook aan | stookt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanstokend, aanstokende | (hebben) aangestookt |