Informatie over het woord nabootsen (Nederlands → Esperanto: imiti)

Synoniemen: imiteren, nadoen, navolgen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈnabotsə(n)/
Afbrekingna·boot·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) boots na(ik) bootste na
(jij) bootst na(jij) bootste na
(hij) bootst na(hij) bootste na
(wij) bootsen na(wij) bootsten na
(jullie) bootsen na(jullie) bootsten na
(gij) bootst na(gij) bootstet na
(zij) bootsen na(zij) bootsten na
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) nabootse(dat ik) nabootste
(dat jij) nabootse(dat jij) nabootste
(dat hij) nabootse(dat hij) nabootste
(dat wij) nabootsen(dat wij) nabootsten
(dat jullie) nabootsen(dat jullie) nabootsten
(dat gij) nabootset(dat gij) nabootstet
(dat zij) nabootsen(dat zij) nabootsten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
boots nabootst na
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
nabootsend, nabootsende(hebben) nagebootst

Vertalingen

Catalaansimitar
Deensefterligne
Duitsimitieren; nachahmen; nachbilden; kopieren; nachmachen; nachäffen; zum Vorbild nehmen
Engelsimitate; mimic
Esperantoimiti
Finsjäljitellä
Franscopier; imiter
Italiaansimitare
Maleistiru … meniru
Papiamentsimitá
Portugeescopiar; imitar
Roemeensimita
Saterfriesätteroapje; imitierje
Spaansimitar
Zweedsefterbilda; imitera