Informatie over het woord hijsen (Nederlands → Esperanto: hisi)

Synoniemen: ophijsen, ophieuwen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦɛi̯sə(n)/
Afbrekinghij·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hijs(ik) hees
(jij) hijst(jij) hees
(hij) hijst(hij) hees
(wij) hijsen(wij) hesen
(jullie) hijsen(jullie) hesen
(gij) hijst(gij) heest
(zij) hijsen(zij) hesen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hijse(dat ik) hese
(dat jij) hijse(dat jij) hese
(dat hij) hijse(dat hij) hese
(dat wij) hijsen(dat wij) hesen
(dat jullie) hijsen(dat jullie) hesen
(dat gij) hijset(dat gij) heset
(dat zij) hijsen(dat zij) hesen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hijshijst
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
hijsend, hijsende(hebben) gehesen

Voorbeelden van gebruik

Op het Amsterdamse stadhuis wordt maandag de Israëlische vlag gehesen.
Ik wist dat ik het grootzeil moest hijsen.
Ook kan het nodig zijn dat er een kraan aan te pas komt, zeker wanneer een boom over gebouwen moet worden gehesen.
De Zweedse vlag is vandaag voor het eerst gehesen bij het NAVO‐hoofdkantoor in Brussel.

Vertalingen

Duitshissen; hochziehen; aufziehen
Engelshoist; run up
Esperantohisi
Faeröersheysa
Papiamentshisa; isa
Portugeesalçar; içar; levantar
Saterfriesapluuke; toakelje
Spaansizar
Tsjechischvytáhnout; vztyčit