Sinonimoj: keren, staande houden, stilleggen, stilzetten, stoppen, stuiten, tegenhouden, tot staan brengen, tot stand brengen, tot stilstand brengen, doen stoppen
Vortspeco | verbo |
---|
Prononco | /ˈanɦɑu̯də(n)/ |
---|
Divido | aan·hou·den |
---|
Konjugacio
Indikativo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(ik) hou aan, houd aan | (ik) hield aan |
(jij) houdt aan | (jij) hield aan |
(hij) houdt aan | (hij) hield aan |
(wij) houden aan | (wij) hielden aan |
(jullie) houden aan | (jullie) hielden aan |
(gij) houdt aan | (gij) hieldt aan |
(zij) houden aan | (zij) hielden aan |
Subjunktivo |
---|
Prezenco | Preterito |
---|
(dat ik) aanhoude | (dat ik) aanhielde |
(dat jij) aanhoude | (dat jij) aanhielde |
(dat hij) aanhoude | (dat hij) aanhielde |
(dat wij) aanhouden | (dat wij) aanhielden |
(dat jullie) aanhouden | (dat jullie) aanhielden |
(dat gij) aanhoudet | (dat gij) aanhieldet |
(dat zij) aanhouden | (dat zij) aanhielden |
Imperativo |
---|
Singularo/Pluralo | Pluralo |
---|
hou aan, houd aan | houdt aan |
Participoj |
---|
Prezenca participo | Preterita participo |
---|
aanhoudend, aanhoudende | (hebben) aangehouden |
Russische marineschepen hielden eind september Oekraïense schepen aan die via de Straat van Kerc naar de Zee van Azov wilden varen.
Biggles hield een taxi aan en ging terug naar zijn kantoor in Scotland Yard.