Informatie over het woord spatten (Nederlands → Esperanto: gutŝpruci)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈspɑtə(n)/
Afbrekingspat·ten

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) spat(ik) spatte
(jij) spat(jij) spatte
(hij) spat(hij) spatte
(wij) spatten(wij) spatten
(jullie) spatten(jullie) spatten
(gij) spat(gij) spattet
(zij) spatten(zij) spatten
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) spatte(dat ik) spatte
(dat jij) spatte(dat jij) spatte
(dat hij) spatte(dat hij) spatte
(dat wij) spatten(dat wij) spatten
(dat jullie) spatten(dat jullie) spatten
(dat gij) spattet(dat gij) spattet
(dat zij) spatten(dat zij) spatten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
spatspat
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
spattend, spattende(hebben) gespat

Voorbeelden van gebruik

Het bier spatte over de rand van de kroes en de man van Koth brulde van woede en trok zijn zwaard.

Vertalingen

Esperantogutŝpruci