Informatie over het woord sprenkelen (Nederlands → Esperanto: gutverŝi)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sprenkel(ik) sprenkelde
(jij) sprenkelt(jij) sprenkelde
(hij) sprenkelt(hij) sprenkelde
(wij) sprenkelen(wij) sprenkelden
(jullie) sprenkelen(jullie) sprenkelden
(gij) sprenkelt(gij) sprenkeldet
(zij) sprenkelen(zij) sprenkelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) sprenkele(dat ik) sprenkelde
(dat jij) sprenkele(dat jij) sprenkelde
(dat hij) sprenkele(dat hij) sprenkelde
(dat wij) sprenkelen(dat wij) sprenkelden
(dat jullie) sprenkelen(dat jullie) sprenkelden
(dat gij) sprenkelet(dat gij) sprenkeldet
(dat zij) sprenkelen(dat zij) sprenkelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sprenkelsprenkelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
sprenkelend, sprenkelende(hebben) gesprenkeld

Vertalingen

Esperantogutverŝi