Informatie over het woord sputteren (Nederlands → Esperanto: grumbli)

Synoniemen: grommen, kankeren, mopperen, morren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈspɵtərə(n)/
Afbrekingsput·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) sputter(ik) sputterde
(jij) sputtert(jij) sputterde
(hij) sputtert(hij) sputterde
(wij) sputteren(wij) sputterden
(jullie) sputteren(jullie) sputterden
(gij) sputtert(gij) sputterdet
(zij) sputteren(zij) sputterden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) sputtere(dat ik) sputterde
(dat jij) sputtere(dat jij) sputterde
(dat hij) sputtere(dat hij) sputterde
(dat wij) sputteren(dat wij) sputterden
(dat jullie) sputteren(dat jullie) sputterden
(dat gij) sputteret(dat gij) sputterdet
(dat zij) sputteren(dat zij) sputterden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sputtersputtert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
sputterend, sputterende(hebben) gesputterd

Voorbeelden van gebruik

De motor sputterde.

Vertalingen

Catalaansremuguejar; rondinar
Deensbrumme; knurre
Duitsnörgeln; brummen; murren; knurren
Engelsgrowl; grumble; mutter; grouse
Esperantogrumbli
Faeröersgrenja
Finsnurista
Fransgrogner; râler
Portugeesresmungar; rosnar
Russischбрюзжать
Saterfrieswrakje
Spaansrefunfuñar; rezongar
Westerlauwers Friesprottelje