Informatie over het woord ophitsen (Nederlands → Esperanto: agitaĉi)

Synoniemen: stoken, donderjagen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpɦɪtsə(n)/
Afbrekingop·hit·sen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) hits op(ik) hitste op
(jij) hitst op(jij) hitste op
(hij) hitst op(hij) hitste op
(wij) hitsen op(wij) hitsten op
(jullie) hitsen op(jullie) hitsten op
(gij) hitst op(gij) hitstet op
(zij) hitsen op(zij) hitsten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) ophitse(dat ik) ophitste
(dat jij) ophitse(dat jij) ophitste
(dat hij) ophitse(dat hij) ophitste
(dat wij) ophitsen(dat wij) ophitsten
(dat jullie) ophitsen(dat jullie) ophitsten
(dat gij) ophitset(dat gij) ophitstet
(dat zij) ophitsen(dat zij) ophitsten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hits ophitst op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
ophitsend, ophitsende(hebben) opgehitst

Vertalingen

Duitswühlen; hetzen
Esperantoagitaĉi