Information about the word doen (Dutch → Esperanto: agi)

Synonyms: ageren, bezig zijn, handelen, optreden, te werk gaan, handelen

Part of speechverb
Pronunciation/dun/
Hyphenationdoen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) doe(ik) deed
(jij) doet(jij) deed
(hij) doet(hij) deed
(wij) doen(wij) deden
(jullie) doen(jullie) deden
(gij) doet(gij) deedt
(zij) doen(zij) deden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) doe(dat ik) dede
(dat jij) doe(dat jij) dede
(dat hij) doe(dat hij) dede
(dat wij) doen(dat wij) deden
(dat jullie) doen(dat jullie) deden
(dat gij) doet(dat gij) dedet
(dat zij) doen(dat zij) deden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
doedoet
Participles
Present participlePast participle
doend, doende(hebben) gedaan

Translations

Afrikaansoptree
Catalanaccionar; actuar; obrar
Czechpůsobit; pracovat; účinkovat
Englishact
Esperantoagi
Faeroesegera; virka
Finnishtoimia
Frenchagir; opérer
Germanagieren; handeln; verfahren; vorgehen; wirken; tätig sein; machen; sich verhalten; einwirken
Hungariancselekszik; tesz
Italianagire
Latinagere
Papiamentoaktua
Portugueseagir; obrar; proceder
Russianпоступать
Saterland Frisianagierje; ferfoare; foargunge; hondelje; wirkje
Spanishactuar; obrar
West Frisiankrewearje; dwaan